Фламандские народные сказки и легенды

Вид материалаДокументы
Подобный материал:
1   ...   5   6   7   8   9   10   11   12   ...   18
lief — дорогой, любимый; verhongeren — умирать от голода). Daarvoor wil ik u belonen (я хочу вас за это вознаградить). Ge moogt drie wensen doen (ты можешь загадать три желания) en geloof me of geloof me niet (и верь мне или не верь), die worden vervuld (они исполнятся: «станут исполненными»)’.


‘Koewachterke’, zei de bedelaar toen hij het laatste kruimelke van tussen zijn slechte tanden had gekoterd, ‘jongenlief, zonder u zou ik verhongerd zijn. Daarvoor wil ik u belonen. Ge moogt drie wensen doen en geloof me of geloof me niet, die worden vervuld’.


‘Ik wil al heel lang (мне уже очень долго хочется = давно хочу)’, zei Jaakske, ‘een boog die zijn doel niet mist (лук, который не промахивается мимо цели: «который свою цель не пропускает»). Dan kan ik dat magere eten van mijn stiefmoeder van tijd tot tijd eens aanvullen (тогда я могу скудную еду моей мачехи время от времени, как-то дополнять; aanvullen — дополнять, восполнять)’.

Daar lag al een boog in het gras (там = и вот на траве уже лежал лук).

Jaakske richtte een pijl op een konijn dat juist voorbij sprong (Жакске нацелил стрелу в кролика, как раз прыгающего мимо). Raak (попал)!


‘Ik wil al heel lang’, zei Jaakske, ‘een boog die zijn doel niet mist. Dan kan ik dat magere eten van mijn stiefmoeder van tijd tot tijd eens aanvullen’.

Daar lag al een boog in het gras.

Jaakske richtte een pijl op een konijn dat juist voorbij sprong. Raak!


‘Dan wil ik (потом я хочу)’, zei hij, ‘een fluitje en als ge daarop blaast (дудочку, и когда на ней играешь: «ты в нее дуешь») moeten alle mensen en beesten dansen (/то/ все люди и животные должны танцевать), of ze het nu willen of niet (хотят они того или нет)’.

Hop, daar had hij al een fluitje in zijn hand (опля, вот у него в руке уже дудочка).

Hij blies erop (он заиграл на ней: «подул в нее») en de bedelaar sloeg zijn dunne benen uit (и нищий бросился плясать: «разбросал свои тощие ноги») en alle koeien in de wei begonnen als zottekes van de ene kant naar de andere te springen (а все коровы на пастбище запрыгали, как сумасшедшие, из стороны в сторону; zottekes /флам./ = zot — глупец, дурак).


‘Dan wil ik’, zei hij, ‘een fluitje en als ge daarop blaast moeten alle mensen en beesten dansen, of ze het nu willen of niet’.

Hop, daar had hij al een fluitje in zijn hand.

Hij blies erop en de bedelaar sloeg zijn dunne benen uit en alle koeien in de wei begonnen als zottekes van de ene kant naar de andere te springen.


Ja, dat fluitje was ook in orde (да, с дудочкой тоже был порядок: «эта дудочка тоже была в порядке»).

‘En mijn laatste wens is (и мое последнее желание)’, zei Jaakske, ’dat al wie lelijke woorden tegen mij wil zeggen (что б каждый, кто на меня ругается: «всякий, кто хочет сказать против меня = мне некрасивые слова»), alleen nog winden kan laten (еще только «ветер» может = мог бы пускать)’.

Ook dat werd hem toegestaan (и это ему было дано/предоставлено).


Ja, dat fluitje was ook in orde.

‘En mijn laatste wens is’, zei Jaakske, ‘dat al wie lelijke woorden tegen mij wil zeggen, alleen nog winden kan laten’.

Ook dat werd hem toegestaan.


Toen Jaakske die avond thuiskwam (когда Жакске в тот вечер пришел домой), begon hij dadelijk op zijn fluitje te spelen (он сразу же заиграл на своей дудочке; dadelijk — немедленно, тотчас). Zijn stiefmoeder kwam vanuit haar keuken het erf op gedanst (его мачеха вышла, пританцовывая, из кухни во двор), zijn vader sprong uit zijn klompen (его отец выпрыгнул из своих деревянных башмаков) en danste op zijn kousen (и танцевал в носках = босиком), de kat danste (кот плясал) en de hond (и собака) en ook de gebuur die met zijn varken voorbijkwam danste (и сосед, что проходил мимо со своей свиньей, танцевал) en het varken smeet zijn poten in de lucht (и свинья разошлась: «бросала свои ноги в воздух»).


Toen Jaakske die avond thuiskwam, begon hij dadelijk op zijn fluitje te spelen. Zijn stiefmoeder kwam vanui haar keuken het erf op gedanst, zijn vader sprong uit zijn klompen en danste op zijn kousen, de kat danste en de hond en ook de gebuur die met zijn varken voorbijkwam danste en het varken smeet zijn poten in de lucht.


Jaakske wilde niet ophouden met fluitspelen (Жакске не хотел переставать играть на дудочке) voor zijn stiefmoeder hem beloofd had (до тех пор, пока его мачеха ему не пообещала) de volgende dag zijn knapzak te vullen met goed eten (наполнить на следующий день его торбу хорошей едой). Ze moesten haar naar haar bed dragen (им пришлось отнести ее в кровать), zo moe was ze (такая уставшая она была = так она замаялась).


Jaakske wilde niet ophouden met fluitspelen voor zijn stiefmoeder hem beloofd had de volgende dag zijn knapzak te vullen met goed eten. Ze moesten haar naar haar bed dragen, zo moe was ze.


De volgende morgen liep Jaakske naar de wei met een zware knapzak (на следующее утро Жакске пошел на пастбище с тяжелой торбой). Daar zat worst in (в ней лежала колбаса; daarin — в ней) en een kruik bier (и кувшин пива) en vers brood besmeerd met goede boter (и свежий хлеб, намазанный свежим маслом).

Terwijl Jaakske daar zo bij zijn koeien zat (в то время, когда Жакске сидел со своими коровами), zag hij aan de kant van de weg (он увидел в стороне от дороги) onder een doornhaag een patrijs lopen (бегающую под колючей плетенью куропатку).

‘Die is voor de pot deze avond (это сегодня вечером на ужин: «для кастрюли»)’, zei hij en hij schoot met zijn boog (сказал он и выстрелил из лука). Raak! Maar voor hij bij zijn patrijs was (но до того, как он был у куропатки), zag hij een hand van onder de haag komen (он увидел руку, высунувшуюся из-под плетени) en de vogel wegpakken (и забравшую птицу).


De volgende morgen liep Jaakske naar de wei met een zware knapzak. Daar zat worst in en een kruik bier en vers brood besmeerd met goede boter.

Terwijl Jaakske daar zo bij zijn koeien zat, zag hij aan de kant van de weg onder een doornhaag een patrijs lopen.

‘Die is voor de pot deze avond’, zei hij en hij schoot met zijn boog. Raak!

Maar voor hij bij zijn patrijs was, zag hij een hand van onder de haag komen en de vogel wegpakken.


‘Blijf daarvan af, dat is de mijne (не трогай, это мое; afblijven — не дотрагиваться до чего-либо)!’ riep Jaakske.

‘Nee, van mij (нет мое)’, zei een stem aan de andere kant van de haag (произнес голос с другой стороны плетени). Het was de schoolmeester van het dorp (это был школьный сельский учитель/; dorp — деревня).

‘Geef hier (дай сюда)!’ riep Jaakske.

‘Geen denken aan (и не подумаю; geen denken aan — и думать нечего, об этом не может быть и речи)’, zei de schoolmeester, ‘wie denkt ge wel dat ge zijt (кого ты из себя возомнил: «кто ты думаешь, что ты есть»)?’

‘Oh, zit dat zo (ах так)’, zei Jaakske en hij begon op zijn fluitje te spelen (сказал Жакске и заиграл на дудочке: «начал играть на своей дудочке»).


‘Blijf daarvan af, dat is de mijne!’ riep Jaakske.

‘Nee, van mij’, zei een stem aan de andere kant van de haag. Het was de schoolmeester van het dorp.

‘Geef hier!’ riep Jaakske.

‘Geen denken aan’, zei de schoolmeester, ’wie denkt ge wel dat ge zijt?’

‘Oh, zit dat zo’, zei Jaakske en hij begon op zijn fluitje te spelen.


Daar begon me die schoolmeester toch te dansen (вот тот учитель и затанцевал), vlak door de doornhaag (прямо через колючую плетень) en erbovenop (и сверху по ней) en erin (и в ней) en nog eens eronderdoor (и еще под ней).

‘Hou op, hou toch op (прекрати, прекрати же)!’ riep de schoolmeester.

‘Eerst mijn patrijs (сначала мою куропатку)’, floot Jaakske (наигрывал Жакске).

De schoolmeester smeet hem het beest voor zijn voeten (учитель швырнул птицу: «зверя» ему под ноги) en maakte dat hij wegkwam (и убрался восвояси: «сделал так, что он убрался прочь»). Zag die er lelijk uit, mensenlief (он выглядел безобразно, бедняга), zijn kleren hingen in lappen aan zijn lijf (его одежда лохмотьями свисала с него: «висела на его теле»).


Daar begon me die schoolmeester toch te dansen, vlak door de doornhaag en erbovenop en erin en nog eens eronderdoor.

‘Hou op, hou toch op!’ riep de schoolmeester.

‘Eerst mijn patrijs’, floot Jaakske.

De schoolmeester smeet hem het beest voor zijn voeten en maakte dat hij wegkwam. Zag die er lelijk uit, mensenlief, zijn kleren hingen in lappen aan zijn lijf.


Toen Jaakske die avond thuiskwam (когда Жакске в тот вечер пришел домой), was er een grote ruzie (ему досталось: «была большая ссора»). Wat hij wel met die schoolmeester, ocharme, uitgehaald had (/то/, что он с тем учителем, бедолагой, вытворил; och — возглас сострадания; arm — бедный), dat zou hem duur te staan komen (ему дорого обойдется: «дорого бы обошлось»); de bisschop was op zijn jaarlijkse rondreis in het dorp aangekomen (в село прибыл епископ со своим ежегодным визитом; rondreis — объезд; путешествие), die zou hem een strenge straf geven (тот дал бы ему строгое наказание = он бы его строго наказал)!

Zij naar de bisschop, Jaakske, de stiefmoeder en de schoolmeester (они к епископу, Жакске, мачеха и учитель).


Toen Jaakske die avond thuiskwam, was er een grote ruzie. Wat hij wel met die schoolmeester, ocharme, uitgehaald had, dat zou hem duur te staan komen; de bisschop was op zijn jaarlijkse rondreis in het dorp aangekomen, die zou hem een strenge straf geven!

Zij naar de bisschop, Jaakske, de stiefmoeder en de schoolmeester.


‘Wat heeft dat manneke u misdaan (чем этот паренек вам навредил = чем перед вами провинился)?’ vroeg de bisschop plechtig (спросил епископ церемонно).

De schoolmeester wilde uitvaren tegen Jaakske (учитель хотел обругать Жакске; uitvaren — набрасываться /tegen — на кого-л./), maar wat hij ook probeerde (но как он не пытался), hij liet alleen een wind en nog een en nog een (он пускал только «ветер», и еще один, и еще один), het stonk als in een varkensstal (/там/ воняло, как в свинарнике).


‘Wat heeft dat manneke u misdaan?’ vroeg de bisschop plechtig.

De schoolmeester wilde uitvaren tegen Jaakske, maar wat hij ook probeerde, hij liet alleen een wind en nog een en nog een, het stonk als in een varkensstal.


De bisschop werd kwaad (епископ разозлился: «стал зол») en wilde iets roepen (и хотел что-то крикнуть), maar nu mengde de stiefmoeder zich in het verhoor (но теперь в допрос вмешалась мачеха; zich mengen — вмешиваться), natuurlijk met een donderende wind (и, конечно же, с гремучим ветром) die stonk als een mesthoop (который вонял, как навозная куча).

De bisschop werd purper van razernij (епископ побагровел от ярости).

‘Ha, is het zo dat gij de zot houdt met mijn rechtvaardigheid (а, так вы надсмехаетесь: «подшучиваете» над моей справедливостью)! Die jongen is vrij van alle schuld (юноша свободен от всей вины). En gij twee, gij moogt content zijn (а вы двое можете быть довольны) dat het de eerste keer is dat ik u zie voor mijn rechtersstoel (что я вас впервые вижу перед моим судейским стулом), anders liet ik u alle twee in de ijzers klinken (иначе я повелел бы вас обоих заковать в оковы)!’


De bisschop werd kwaad en wilde iets roepen, maar nu mengde de stiefmoeder zich in het verhoor, natuurlijk met een donderende wind die stonk als een mesthoop.

De bisschop werd purper van razernij.

‘Ha, is het zo dat gij de zot houdt met mijn rechtvaardigheid! Die jongen is vrij van alle schuld. En gij twee, gij moogt content zijn dat het de eerste keer is dat ik u zie voor mijn rechtersstoel, anders liet ik u alle twee in de ijzers klinken!’


De stiefmoeder gaf het nog niet op (мачеха еще не сдавалась; opgeven — отказываться; оставлять /надежду/). Ze stuurde Jaakske naar de stad (она отправила Жакске в город). Daar moest hij de rechter een brief afgeven (там он должен был отдать судье письмо) waarin ze vroeg de jongen op te hangen (в котором она просила повесить юношу). Maar Jaakske las de brief stiekem onderweg (но Жакске тайно прочитал письмо по дороге).


De stiefmoeder gaf het nog niet op. Ze stuurde Jaakske naar de stad. Daar moest hij de rechter een brief afgeven waarin ze vroeg de jongen op te hangen. Maar Jaakske las de brief stiekem onderweg.


Op het marktplein zag hij de galg al gereed staan (на торговой площади он увидел уже установленную виселицу; gereed — готовый) en dat was geen schoon gezicht (зрелище было не из приятных: «вид был некрасивый»), hij werd er kwaad van (это его разозлило). Hij liep het gerechtshof binnen (он вошел в здание суда), blies op zijn fluitje (заиграл на своей дудочке) en alle rechters en beulen moesten dansen tot op het marktplein onder de galg (и всем судьям и палачам пришлось танцевать до самой торговой площади /и/ под виселицу), tot ze erbij vielen (пока они не упали подле нее).


Op het marktplein zag hij de galg al gereed staan en dat was geen schoon gezicht, hij werd er kwaad van. Hij liep het gerechtshof binnen, blies op zijn fluitje en alle rechters en beulen moesten dansen tot op het marktplein onder de galg, tot ze erbij vielen.


Toen Jaakske thuis kwam uit de stad (когда Жакске пришел из города домой), zag hij dat zijn stiefmoeder onder de appelaar een gat in de grond aan het graven was (он увидел, что его мачеха под яблоней как раз копала в земле яму: «была при копании в земле ямы»).

In dat gat verborg ze haar schat (в той яме она прятала свое сокровище), dat was een kist met al het geld (то был сундук со всеми деньгами) dat ze bijeen had geschraapt (что она наскребла/скопила) door Jaakske en zijn vader in versleten kleren te laten rondlopen (посредством того, что она давала Жакске и его отцу ходить в изношенной одежде) en door hun slecht eten te geven (и того, что она им давала плохую еду).


Toen Jaakske thuis kwam uit de stad, zag hij dat zijn stiefmoeder onder de appelaar een gat in de grond aan het graven was.

In dat gat verborg ze haar schat, dat was een kist met al het geld dat ze bijeen had geschraapt door Jaakske en zijn vader in versleten kleren te laten rondlopen en door hun slecht eten te geven.


Ze verschoot zich een bult (она сильно напугалась: «шишку набила, вскочив от испуга»; bult — шишка; сравните: zich een bult lachen = heel erg lachen — очень сильно смеяться) toen ze hem daar levend en wel zag staan (когда она его там увидела /стоящим/ живым и невредимым).

‘Och, Jaakske, mijn lieve jongen, zijt ge al terug uit de stad (о Жакске, мой дорогой мальчик, ты уже вернулся из города)?’ fleemde ze (подлизывалась она; flemen — льстить, подлизываться).

Nog nooit was ze zo vriendelijk geweest (она еще никогда не была такой приветливой).


Ze verschoot zich een bult toen ze hem daar levend en wel zag staan.

‘Och, Jaakske, mijn lieve jongen, zijt ge al terug uit de stad?’ fleemde ze.

Nog nooit was ze zo vriendelijk geweest.


‘Ge zult nu wel honger hebben zeker, na zo’n lange reis (ты, должно быть, теперь проголодался, после такой длинной дороги)? Kom mee naar de keuken (идем со мной на кухню), ik heb iets fijns voor u gereedgemaakt (я приготовила для тебя что-то изысканное/вкусное/особенное)’.

Ze gaf hem de hele patrijs te eten (она дала ему поесть целую куропатку) en schonk zoveel wijn (и налила так много вина) dat hij zat werd (что он сильно опьянел; zat — сытый; пьяный) en zijn hoofd op tafel legde naast zijn bord (положил свою голову на стол возле тарелки) en insliep (и заснул). Vliegensvlug doorzocht ze zijn zakken (она быстренько: «быстро как муха» обыскала его карманы; vliegensvlug = zeer vlug — очень быстро) en haalde er het toverfluitje uit (и достала из них волшебную дудочку; eruit — из них). Dat zou hij nooit meer terugzien (он ее никогда больше не увидит: «никогда бы больше не увидел»).


‘Ge zult nu wel honger hebben zeker, na zo’n lange reis? Kom mee naar de keuken, ik heb iets fijns voor u gereedgemaakt’.

Ze gaf hem de hele patrijs te eten en schonk zoveel wijn dat hij zat werd en zijn hoofd op tafel legde naast zijn bord en insliep. Vliegensvlug doorzocht ze zijn zakken en haalde er het toverfluitje uit. Dat zou hij nooit meer terugzien.


Toen Jaakske zijn roes had uitgeslapen (когда Жакске выспался от хмеля = проспался), kon hij zijn fluitje nergens meer vinden (он нигде не мог найти свою дудочку). Hoe hij zijn zakken ook aftastte (как бы он ни обшаривал свои карманы), hoe hij ook rondliep op het erf (как бы он не обходил подворье) om te zien of hij het niet had laten vallen (чтобы посмотреть, не уронил ли: «не дал ли упасть» он дудочку), het fluitje was weg en bleef weg (дудочка исчезла и не появлялась: «была прочь и оставалась прочь»).


Toen Jaakske zijn roes had uitgeslapen, kon hij zijn fluitje nergens meer vinden. Hoe hij zijn zakken ook aftastte, hoe hij ook rondliep op het erf om te zien of hij het niet had laten vallen, het fluitje was weg en bleef weg.


Jaakske verviel in de zwartste gedachten (Жакске одолевали самые мрачные мысли: «впал в самые черные мысли»). Zonder zijn toverfluitje wilde hij niet meer voortleven (без своей волшебной дудочки он не хотел больше /продолжать/ жить; voort — вперед; дальше), zonder zijn boog, dat ging nog (без лука еще куда ни шло: «это еще шло»), maar zonder zijn schoon fluitje (но без своей прекрасной дудочки)? Nee. Hij zocht een sterk stuk koord (он разыскал крепкий кусок веревки) en ging naar de appelaar om zich op te hangen (и пошел к яблоне, чтобы повеситься).

Maar wacht eens (постой, постой: «но подожди-ка»; wachten — ждать,ожидать), had hij zijn stiefmoeder daar haar schat niet zien begraven (не видел ли он разве свою мачеху, закапывающую там свои сокровища)? Jaakske liet zijn koord voor wat ze waard was (Жакске оставил свою веревку в покое: «на сколько она стоила/на что она годилась»; waard — стоящий), liep om een spade (сбегал за лопатой), groef de schat op (откопал сокровище; opgraven — откапывать) en pakte zijn biezen (и поспешил прочь; zijn biezen pakken /флам./ = hastig vertrekken — спешно отправиться = навострить лыжи, смотать удочки; bies — тростник; камыш; pakken — укладывать; схватывать; охватывать).


Jaakske verviel in de zwartste gedachten. Zonder zijn toverfluitje wilde hij niet meer voortleven, zonder zijn boog, dat ging nog, maar zonder zijn schoon fluitje? Nee. Hij zocht een sterk stuk koord en ging naar de appelaar om zich op te hangen.

Maar wacht eens, had hij zijn stiefmoeder daar haar schat niet zien begraven? Jaakske liet zijn koord voor wat ze waard was, liep om een spade, groef de schat op en pakte zijn biezen.


De volgende dag maakte de vader van Jaakske zijn vrouw de bitterste verwijten (на следующий день отец Жакске упрекал свою жену: «делал его жене самые горькие упреки»).

‘Waar is hij nu (где он теперь)? Wat hebt ge met hem gedaan (что ты с ним сделала)? Ge hebt zijn dood gewild (ты хотела его смерти)! Van de eerste dag hebt ge hem niet kunnen verdragen (ты не могла его терпеть с первого /же/ дня). Oh, waarom heb ik mijn Jaakske niet beter tegen u verdedigd (надо было лучше заступаться за моего Жакске: «почему я лучше не защищал моего Жакске от тебя»), lelijke ros (скверная рыжуха)!’

Hij wist van geen ophouden (он не мог остановиться: «не знал, /как/ остановиться»). De godganse dag bleef hij jammeren en schelden (целый Божий день он не переставал причитать и ругаться).


De volgende dag maakte de vader van Jaakske zijn vrouw de bitterste verwijten.

‘Waar is hij nu? Wat hebt ge met hem gedaan? Ge hebt zijn dood gewild! Van de eerste dag hebt ge hem niet kunnen verdragen. Oh, waarom heb ik mijn Jaakske niet beter tegen u verdedigd, lelijke ros!’

Hij wist van geen ophouden. De godganse dag bleef hij jammeren en schelden.


Tegen de avond had de stiefmoeder er schoon genoeg van (к вечеру мачехе все это хорошенько надоело: «ей было этого довольно»). Ze zou haar schat opgraven en op de vlucht gaan (она собиралась выкопать ее сокровище и убежать: «она бы откопала ее сокровище и сбежала»; vlucht — полет; бегство). Maar toen ze bij de appelaar kwam (но когда она пришла к яблоне) zag ze dat het gat was opengewoeld (то увидела отрытую яму: «она увидела, что отверстие было отрытым») en haar schat geroofd (а ее сокровище украдено).


Tegen de avond had de stiefmoeder er schoon genoeg van. Ze zou haar schat opgraven en op de vlucht gaan. Maar toen ze bij de appelaar kwam zag ze dat het gat was opengewoeld en haar schat geroofd.


Nu begon ze te kijven en te schelden op Jaakske (теперь она ругала Жакске: «начала браниться и ругаться на Жакске»), maar ze kon natuurlijk alleen maar vieze winden laten (но она только пускала противный ветер: «могла выпускать, конечно же, только противные ветры»; vies — грязный; противный; wind — ветер). Daar zag ze de koord onder de boom liggen (вот она увидела веревку, лежавшую под деревом). Van grote kwaadheid hing ze zich op aan de dikste tak (и повесилась со злости на самой толстой ветке: «с огромной злости она повесилась на самой толстой ветке»).


Nu begon ze te kijven en te schelden op Jaakske, maar ze kon natuurlijk alleen maar vieze winden laten. Daar zag ze de koord onder de boom liggen. Van grote kwaadheid hing ze zich op aan de dikste tak.


Jaakske was al in een verre stad (Жакске был уже в далеком городе), veel verder dan die van de rechters (намного дальше, чем город судей), toen hij vernam (когда он узнал;