Фламандские народные сказки и легенды

Вид материалаДокументы
Подобный материал:
1   2   3   4   5   6   7   8   9   ...   18
uitleggen — объяснять;выкладывать).


Verslagen ging de rijke koopman naar huis. Zijn dochter werd ziek van wanhoop. Ze smeet zich huilend op haar bed. Maar haar moeder kwam stillekes bij haar zitten. Ze had grote wroeging omdat haar lief kind nu zo moest afzien en ze legde haar de hele geschiedenis uit.


Vanonder de plooien van haar rok haalde ze een scherp mes boven (она достала из-под складок своей юбки острый нож; bovenhalen — доставать из-под).

‘Dat hier (вот)’, zei de moeder tegen de dochter (сказала мать дочери), ‘dat hier is een toverdolk (это волшебный кинжал; dolk — кинжал; toveren — колдовать, ворожить). De heks die de prins in een zwijn heeft veranderd (колдунья, превратившая принца в свинью), zegt dat ge daarmee het zwijn dood moet steken (говорит, что ты должна им насмерть заколоть свинью), vlak voordat uw huwelijk wordt ingezegend (как раз перед тем, когда ваш брак будет благословляться)’.


Vanonder de plooien van haar rok haalde ze een scherp mes boven.

‘Dat hier’, zei de moeder tegen de dochter, ‘dat hier is een toverdolk. De heks die de prins in een zwijn heeft veranderd, zegt dat ge daarmee het zwijn dood moet steken, vlak voordat uw huwelijk wordt ingezegend’.


En ja, na drie dagen verscheen de dochter (так и есть, через три дня явилась дочь), schoner dan vroeger (красивее, чем прежде), in vol ornaat in het paleis (в полном свадебном наряде: «в полном облачении» во дворец). De hele stad was bevlagd (весь город был украшен: «обвешен» флагами; bevlaggen — укреплять флаг на чем-либо, вывешивать флаги). Maar veel feestgedruis was er niet (но большого праздничного шума не было; gedruis — гул, шум); alle mensen wisten natuurlijk (все люди, конечно же, знали) dat de dochter van de rijke koopman zou trouwen met...Ja, met (что дочь богатого торговца выходила замуж: «должна была выйти замуж» за...да, за)...


En ja, na drie dagen verscheen de dochter, schoner dan vroeger, in vol ornaat in het paleis. De hele stad was bevlagd. Maar veel feestgedruis was er niet; alle mensen wisten natuurlijk dat de dochter van de rijke koopman zou trouwen met...Ja, met...


Er werd nogal wat afgefezeld (народ, конечно же, шушукался: «тут перешушукивались конечно же»; fezelen = vezelen — говорить шепотом). Maar het woord zwijn kreeg ge niet te horen (но слово свинья ты /бы/ не услышал).

De dochter van de koopman en het zwijn schreden door het schip van de kerk (дочь торговца и свинья ступали через неф церкви). Alle klokken luidden (звонили все колокола); de bruid kon zelfs glimlachen naar het beest aan haar zij (невесте даже удавалось улыбаться зверю, что /шел/ рядом: «у ее бока»; zij = zijde — сторона, бок).


Er werd nogal wat afgefezeld. Maar het woord zwijn kreeg ge niet te horen.

De dochter van de koopman en het zwijn stapten door het schip van de kerk. Alle klokken luidden; de bruid kon zelfs glimlachen naar het beest aan haar zij.


Ze stonden vanvoor (они стояли впереди). En juist toen de bisschop het jawoord vroeg aan het zwijn (и как раз, когда епископ спросил согласия у свиньи), greep de bruid zo rap als de weerlicht de toverdolk vanonder haar sleep (невеста выхватила, быстро как молния, волшебный кинжал из-под своего шлейфа) en keelde haar bruidegom in één trek (и перерезала одним махом: «в одно движение» глотку ее жениху; kelen — перерезать глотку; keel — глотка, гортань). Het bloed spoot op haar sluier (кровь брызнула на ее фату) en liep van de altaartrappen (и потекла по ступеням алтаря). Soldaten grepen haar vast (солдаты ее схватили; vastgrijpen — крепко схватывать). Maar ze lieten haar weer los (но они снова ее отпустили). In de plas bloed stond een schone, vriendelijke jonge kerel (в луже крови стоял красивый, приветливый молодой парень).

‘Gij hebt mij verlost (ты спасла меня; verlossen — избавлять, спасать)’, zei hij en hij kuste zijn bruid vurig op haar mond (сказал он и поцеловал горячо свою невесту в губы: «в рот»). Ze trouwden terstond (они тотчас поженились), kregen veel kinderen (нарожали: «получили» много детей) en leefden nog lang en gelukkig (и жили еще долго и счастливо).


Ze stonden vanvoor. En juist toen de bisschop het jawoord vroeg aan het zwijn, greep de bruid zo rap als de weerlicht de toverdolk vanonder haar sleep en keelde haar bruidegom in één trek. Het bloed spoot op haar sluier en liep van de altaartrappen. Soldaten grepen haar vast. Maar ze lieten haar weer los. In de plas bloed stond een schone, vriendelijke jonge kerel.

‘Gij hebt mij verlost’, zei hij en hij kuste zijn bruid vurig op haar mond. Ze trouwden terstond, kregen veel kinderen en leefden nog lang en gelukkig.


Jan Pikkedang

(Ян Пиккедан)


Er waren eens een smid en een smidsvrouw (жили были кузнец и его жена) en die woonden aan de rand van een groot bos (и они жили на опушке большого леса). De vrouw was in verwachting (жена была в положении: «ожидании»; verwachting — ожидание,надежда), ze kwam niet dikwijls haar huis uit (она не часто выходила из дома), het was voor binnenkort (в скором времени /ей нужно было рожать/; binnenkort — вскоре, на днях). Maar op een schone, zachte dag (но в один тихий, погожий день) was ze dan toch naar het bos getrokken, beukennootjes rapen (она все же пошла в лес — собирать буковые орешки; beuk — бук; noot — орех). Ze had haar korf al halfvol (ее лукошко было уже до половины), toen zag ze plotseling een beer afkomen (когда она неожиданно увидела приближающегося медведя: «увидела неожиданно медведя приближаться»).

‘Nu ben ik eraan (теперь мне конец = ik ben er geweest)’, dacht ze (подумала она).


Er waren eens een smid en een smidsvrouw en die woonden aan de rand van een groot bos. De vrouw was in verwachting, ze kwam niet dikwijls haar huis uit, het was voor binnenkort. Maar op een schone, zachte dag was ze dan toch naar het bos getrokken, beukennootjes rapen. Ze had haar korf al halfvol, toen zag ze plotseling een beer afkomen.

‘Nu ben ik eraan’, dacht ze.


Maar de beer sloeg niet naar haar met zijn scherpe klauwen, nee (но медведь не ударил ее своими острыми когтями, нет), hij pakte haar zachtekes in zijn voorpoten (он взял ее осторожно в свои передние лапы) en droeg haar naar zijn hol (и отнес ее в свою берлогу). Daar zat ze nu (там она теперь и сидела). Vluchten kon ze niet (убежать она не могла), elke keer als de beer voortging (каждый раз, когда медведь уходил; voortgaan — идти прочь), rolde hij een zware steen voor de uitgang (он подкатывал к выходу тяжелый камень). Als hij weerkwam (когда он возвращался: «приходил снова») bracht hij altijd goed eten voor haar mee (он всегда приносил с собой для нее хорошую еду), waar hij het kon halen wist ze niet (где он ее добывал: «мог ее добыть», она не знала). Nee, ze had niks tekort, de smidsvrouw (нет, у нее ни в чем не было недостатка, у жены кузнеца; tekort — недостача,нехватка).


Maar de beer sloeg niet naar haar met zijn scherpe klauwen, nee, hij pakte haar zachtekes in zijn voorpoten en droeg haar naar zijn hol. Daar zat ze nu. Vluchten kon ze niet, elke keer als de beer voortging, rolde hij een zware steen voor de uitgang. Als hij weerkwam bracht hij altijd goed eten voor haar mee, waar hij het kon halen wist ze niet. Nee, ze had niks tekort, de smidsvrouw.


Na enige dagen zette ze een ferme zoon op de wereld (через несколько дней она родила: «поставила на свет» крепкого сына). Jan Pikkedang moest hij heten (он должен был зваться Ян Пиккедан), het was een stevig bazeke (это был крепкий парнишка: «хозяюшка»; baas — хозяин, глава дома), hij groeide als de kolen (он рос, как капуста). En sterk (а сильный какой)! Denkt u eens in (представьте-ка себе) — die vrouw zat toch al drie jaar vast in het hol van die beer (та женщина сидела уже поди три года в медвежьей берлоге), op zekere dag trekt de beer er weer op uit (однажды: «в один прекрасный день» ушел: «вываливается» медведь снова из берлоги; optrekken — поднимать; вытаскивать) en die dikke steen voor de uitgang (а тот здоровый камень, перед выходом) is niet naar Janneke zijn goesting (Янеку не нравится; iets naar zijn goesting zijn — нравиться;быть по вкусу /флам./), hij wil buiten (ему хочется наружу), het bos bezien (на лес поглядеть), gaan spelen (пойти поиграть).


Na enige dagen zette ze een ferme zoon op de wereld. Jan Pikkedang moest hij heten, het was een stevig bazeke, hij groeide als de kolen. En sterk! Denkt u eens in — die vrouw zat toch al drie jaar vast in het hol van die beer, op zekere dag trekt de beer er weer op uit en die dikke steen voor de uitgang is niet naar Janneke zijn goesting, hij wil buiten, het bos bezien, gaan spelen.


Hij geeft die steen daar een kwade trek (со злости он тот камень и толкает: «дает сердитый рывок» ; trek — движение, рывок, усилие). Weg rolt de steen (камень откатывается прочь), gelijk of het niks is (словно невесомый: «словно он /для него/ ничто»; niks = niets — ничто). De smidsvrouw wacht geen seconde (жена кузнеца не ждет ни секунды). Ze pakt haar Janneke onder de arm (она хватает своего Янеке под руку) en ze vlucht zo rap ze kan het bos uit (и как можно скорее убегает из леса), weg van de beer, terug naar haar man (прочь от медведя, назад к своему мужу).


Hij geeft die steen daar een kwade trek. Weg rolt de steen, gelijk of het niks is. De smidsvrouw wacht geen seconde. Ze pakt haar Janneke onder de arm en ze vlucht zo rap ze kan het bos uit, weg van de beer, terug naar haar man.


De smid viel zijn vrouw om de hals (кузнец /крепко/ обнял свою жену: «обхватил свою жену за шею»). Hij had er allang zijn gedacht van gemaakt (он уже давно смирился с мыслью /о том/), zijn vrouw, die zag hij van zijn leven niet meer terug (что свою жену — он ее в своей жизни никогда больше не увидит). En nu stond ze daar weer voor hem (а теперь она вновь стояла перед ним) en ze was niet alleen (и /она была/ не одна), bezie me die kloeke jongen eens (погляди-ка на того дюжего парня; kloek — крепкий; дюжий).

Het duurde niet lang (вскоре: «это длилось не долго») of Jan Pikkedang werkte mee met zijn vader aan het aambeeld (/как/ Ян Пиккедан уже работал вместе с его отцом у наковальни).


De smid viel zijn vrouw om de hals. Hij had er allang zijn gedacht van gemaakt, zijn vrouw, die zag hij van zijn leven niet meer terug. En nu stond ze daar weer voor hem en ze was niet alleen, bezie me die kloeke jongen eens.

Het duurde niet lang of Jan Pikkedang werkte mee met zijn vader aan het aambeeld.


Dat manneke kon werken voor tien (мальчонка мог работать за десятерых), die geraakte precies nooit moe (он-то никогда не уставал: «тот оказывался никогда уставшим»; precies — точный; зд. как раз, именно). Jaren ging dat zo (и так шли годы: «годы шло это так»). Jan Pikkedang werd altijd maar groter en sterker (Ян Пиккедан становился все больше и крепче). Een reus, een jonge reus (великан, молодой великан).

‘Vader’, zei hij op een morgen (отец, сказал он как-то утром), ‘ge moet mij een stok smeden (ты должен /для меня/ мне отковать посох), ik wil de wijde wereld intrekken (я хочу пойти /побродить/ по свету: «в большой мир»)’.

De smid had allang in het oog (кузнец уже давно замечал) dat hij zijn zoon niet tegen zou kunnen houden (что ему его сына не удержать: «он не смог бы остановить»). Hij toog aan het werk (он принялся за работу; tijgen — начинать; приниматься /aan — за/).


Dat manneke kon werken voor tien, die geraakte precies nooit moe. Jaren ging dat zo. Jan Pikkedang werd altijd maar groter en sterker. Een reus, een jonge reus.

‘Vader’, zei hij op een morgen, ‘ge moet mij een stok smeden, ik wil de wijde wereld intrekken’.

De smid had allang in het oog dat hij zijn zoon niet tegen zou kunnen houden. Hij toog aan het werk.


Jan Pikkedang bezag de stok die zijn vader gesmeed had eens goed van alle kanten (Ян Пиккедан рассмотрел хорошенько со всех сторон посох, выкованный его отцом; bezien — осматривать, рассматривать). Hij legde hem over zijn knie en... krak (он положил его поверх колена и... хрусть)! Hij brak die stok in twee stukken (он разломал /тот/ посох на двое) gelijk alsof het spaanhout was (все равно что щепку). Zijn vader smeedde een tweede stok (его отец выковал второй посох), veel dikker en veel zwaarder dan de eerste (намного толще и намного тяжелее, чем первый). Jan Pikkedang wrong een keer goed aan die stok (Ян Пиккедан скрутил хорошенько тот посох).

‘Zeg, vader, zie eens, die slaplabber plooit als papier (эй, отец, посмотри-ка, этот сушняк гнется, как бумага; slap — слабый, вялый; labber — очень слабый)’.


Jan Pikkedang bezag de stok die zijn vader gesmeed had eens goed van alle kanten. Hij legde hem over zijn knie en... krak! Hij brak die stok in twee stukken gelijk alsof het spaanhout was. Zijn vader smeedde een tweede stok, veel dikker en veel zwaarder dan de eerste. Jan Pikkedang wrong een keer goed aan die stok.

‘Zeg, vader, zie eens, die slaplabber plooit als papier’.


De smid pakte nu de stukken bijeen (кузнец сложил теперь куски вместе) en smeedde van twee stokken één (и отковал из двух посохов один). Zoiets zwaars had hij nog nooit in zijn smidse gehad (чего-то /подобного/ тяжелого он еще никогда в своей кузне не имел). Hij kreeg die stok op eigen kracht bijkans niet van zijn aambeeld geheven (ему едва удалось своими силами поднять тот посох с наковальни). Zijn zoon slingerde hem door de lucht alsof het een takske was (его сын подбрасывал его в воздух, будто прутик: «как будто это была веточка»). En dan sloeg hij er een blauwe steen mee in tweeën (а потом разбил им гранитный камень: «голубой камень» надвое; blauwsteen = azuursteen — голубой гранит). De stok was nog zo recht als een beuk (посох остался прямым, как бук).


De smid pakte nu de stukken bijeen en smeedde van twee stokken één. Zoiets zwaars had hij nog nooit in zijn smidse gehad. Hij kreeg die stok op eigen kracht bijkans niet van zijn aambeeld geheven. Zijn zoon slingerde hem door de lucht alsof het een takske was. En dan sloeg hij er een blauwe steen mee in tweeën. De stok was nog zo recht als een beuk.


‘Dat is mijn gerief, zie (вот это по мне: «мое орудие»),’ zei Jan Pikkedang. Hij kuste zijn vader en zijn moeder ten afscheid (он поцеловал на прощание отца и мать) en trok de wijde wereld in (и пошел по свету: «ступил в далекий/широкий мир»). Hij was al een paar dagen aan het rondtrekken (он был уже пару дней в пути: «в путешествовании»), toen hij een mandenmaker tegenkwam (когда он повстречал корзинщика; mand — корзина), met zijn waar op zijn rug (со своим товаром на спине).

‘Onder wat voor een toren loopt gij daar (ты что так нагрузился: «под какой башней ты там шагаешь»)?’ lachte Jan Pikkedang (засмеялся Ян Пиккедан).

‘Zwijg, vriend, zwijg (помолчи друг, помолчи)’, zei de mandenmaker, ‘ge kunt niet geloven wat een slechte tijd dat het is (ты не поверишь, какое это трудное время). Ik krijg niks verkocht (мне не удается ничего продать). De mensen hebben zelfs geen geld meer voor een simpele mand (у людей нет больше денег даже на простую корзину)’.

‘Kom dan mee met mij (пошли тогда вместе со мной)’, zei Jan Pikkedang, ‘getweeën komt ge beter door de wereld als op uwen alleen (вдвоем оно лучше идти по свету, чем в одиночку; getweeën = met zijn tweeën — вдвоем)’.


‘Dat is mijn gerief, zie,’ zei Jan Pikkedang. Hij kuste zijn vader en zijn moeder ten afscheid en trok de wijde wereld in. Hij was al een paar dagen aan het rondtrekken, toen hij een mandenmaker tegenkwam, met zijn waar op zijn rug.

‘Onder wat voor een toren loopt gij daar?’ lachte Jan Pikkedang.

‘Zwijg, vriend, zwijg’, zei de mandenmaker, ‘ge kunt niet geloven wat een slechte tijd dat het is. Ik krijg niks verkocht. De mensen hebben zelfs geen geld meer voor een simpele mand’.

‘Kom dan mee met mij’, zei Jan Pikkedang, ‘getweeën komt ge beter door de wereld als op uwen alleen’.


Dat vond de mandenmaker ook (корзинщик согласился: «/по/считал так же»). Ze trokken samen voort (вместе они пошли дальше). Een eindeke verder zagen ze een zeeldraaier (немного погодя они повстречали /увидели веревщика; zeel — лямка;бечевка; draaien — вращать, крутить).

‘Hoe staat het met de zaken (как обстоят дела)?’ vroeg Jan Pikkedang.

De zeeldraaier trok me nogal een gezicht (веревщик состроил гримасу).

‘Zwijg ervan en spreek er niet over (молчи /об этом/ и не говори об этом)’, zei hij. ‘Slechte tijd, slechte tijd, dat heb ik nog nooit meegemaakt (плохое время, такого со мной еще никогда не было; meemaken — испытывать; переживать: «делать вместе»). De mensen kunnen zelfs geen koord meer kopen (люди даже не в состоянии веревку купить) om zich op te hangen (чтобы повеситься)’.

‘Kom bij ons (присоединяйся к нам)’, stelde Jan Pikkedang voor (предложил Ян Пиккедан), ‘we trekken gedrieën de wereld in (мы пойдем втроем по свету), we zoeken het avontuur of het avontuur zoekt ons (мы поищем приключение, или оно поищет нас)’.

Zo gezegd, zo gedaan (как сказано, так и сделано). Ze trokken onder hun drieën verder (они пошли дальше втроем): de zeeldraaier, de mandenmaker en Jan Pikkedang (веревщик, корзинщик и Ян Пиккедан).


Dat vond de mandenmaker ook. Ze trokken samen voort. Een eindeke verder zagen ze een zeeldraaier.

‘Hoe staat het met de zaken?’ vroeg Jan Pikkedang.

De zeeldraaier trok me nogal een gezicht.

‘Zwijg ervan en spreek er niet over’, zei hij. ‘Slechte tijd, slechte tijd, dat heb ik nog nooit meegemaakt. De mensen kunnen zelfs geen koord meer kopen om zich op te hangen’.

‘Kom bij ons’, stelde Jan Pikkedang voor, ‘we trekken gedrieën de wereld in, we zoeken het avontuur of het avontuur zoekt ons’.

Zo gezegd, zo gedaan. Ze trokken onder hun drieën verder: de zeeldraaier, de mandenmaker en Jan Pikkedang.


Op een avond stonden ze voor een donker woud (как-то вечером они остановились: «в один вечер они стояли» перед дремучим лесом). Jan wilde er graag doortrekken (Ян хотел идти дальше /через лес/; graag — охотно, с удовольствием), maar zijn twee kameraden durfden niet goed (но его двое товарищей не осмеливались). Wat nu gezongen (ну что теперь: «что теперь спели»). Ze smeten kruis of munt (они бросили орла или решку; kruis — крест; munt — монета).

‘Kruis’, zei Jan, ‘we trekken erdoor, mannen (орел, сказал Ян, мужики, мы идем через лес)’.


Op een avond stonden ze voor een donker woud. Jan wilde er graag doortrekken, maar zijn twee kameraden durfden niet goed. Wat nu gezongen. Ze smeten kruis of munt.

‘Kruis’, zei Jan, ‘we trekken erdoor, mannen’.


Juist toen ze in het donkerste van het woud kwamen (как раз когда они забрели в самую чащу леса), zagen ze tussen de bomen een kasteel (они увидели между деревьев замок). Daar was iets mis mee (с ним было что-то не то; mis — неправильный, нехороший), alle deuren stonden wijd open (все двери стояли нараспашку: «широко открытыми») maar er was geen mens te bespeuren (но в замке не было ни души: «невозможно было заметить никакого = ни одного человека»; bespeuren — обнаружить, заметить). In een kamerke vonden ze drie bedden, proper opgemaakt (в одной комнатке они обнаружили три кровати, аккуратно прибранные).

‘Ge zoudt zeggen dat ze ons hier verwachten (я бы сказал, что нас здесь ждали: «ты бы сказал, что они нас здесь ожидают»)’, zeiden ze tegeneen (сказали они друг другу).

‘De huisbaas laat zich niet zien (хозяин дома не показывается: «не дает себя увидеть»), we zullen hem morgenvroeg wel een goedendag zeggen (мы с ним, пожалуй, завтра утром увидимся: «поздороваемся»)’. En het duurde niet lang of ze lagen te ronken onder de dekens (вскоре: «это продлилось недолго /как/» они уже лежали и храпели под одеялами; ronken — храпеть; грохотать).


Juist toen ze in het donkerste van het woud kwamen, zagen ze tussen de bomen een kasteel. Daar was iets mis mee, alle deuren stonden wijd open maar er was geen mens te bespeuren. In een kamerke vonden ze drie bedden, proper opgemaakt.

‘Ge zoudt zeggen dat ze ons hier verwachten’, zeiden ze tegeneen.

‘De huisbaas laat zich niet zien, we zullen hem morgenvroeg wel een goedendag zeggen’. En het duurde niet lang of ze lagen te ronken onder de dekens.


De volgende dag vonden ze niet de huisbaas (на следующий день они нашли не хозяина дома) maar wel een grote, schoon ingerichte keuken (но /нашли/ большую, красиво обставленную кухню; wel — хорошо; усилительная частица /утверждение/), al de schapraaien tot boven toe gevuld (/в которой/ все продовольственные шкафы были доверху наполнены; schapraai = provisiekast — шкаф для продовольствия).

‘Als we hier nu een keer bleven wonen (если мы здесь немного: «один раз» поживем: «останемся жить»)’, zei Jan Pikkedang. ‘Er is hier eten genoeg (еды здесь в достатке; genoeg — достаточно) en als de kost mager wordt (а если запас истощится: «станет скудным»; mager — худой, тощий; скудный) gaan we op jacht (мы пойдем охотится: «на охоту»). Eén blijft er hier en kookt het eten (один остается здесь и готовит еду), de andere twee schieten een mals stukske wild (двое других идут за свежей дичью: «подстреливают свежий кусочек дичи»; mals — сочный, мягкий).


De volgende dag vonden ze niet de huisbaas maar wel een grote, schoon ingerichte keuken, al de schapraaien tot boven toe gevuld. ‘Als we hier nu een keer bleven wonen’, zei Jan Pikkedang. ‘Er is hier eten genoeg en als de kost mager wordt gaan we op jacht. Eén blijft er hier en kookt het eten, de andere twee schieten een mals stukske wild.


Dat doen we op beurten (и так по очереди: «это делаем мы по очереди»). Hebt ge die bel gezien naast de ingangspoort (видели тот колокольчик возле входных ворот;